Vóór de Middeleeuwen stond een groot deel van Nederland onder water. Dat komt omdat ons land voor een groot deel onder het zeeniveau ligt. Bij vloed liep het zeewater daardoor ver het land in. Er groeide om die reden niet veel meer dan gras. Als oplossing voor al de overstroomde gebieden, bedacht men in de Gouden Eeuw (1600-1700 na Christus) het droogmalen. Met voor die tijd supermoderne molens werd het water uit het land weggepompt en hadden de mensen weer droge voeten.
Nou ja, het land bleef behoorlijk zompig. Dus moesten de Nederlanders iets verzinnen om hun waterige graslandschap te gebruiken. Wat bleek? Koeien konden er het hele jaar door prima grazen! En dat betekende het hele jaar door melk. Dat was fijn overwinteren, met genoeg kaas en boter!
Omdat de koeien voor hun melk werden gehouden, waren er alleen niet altijd genoeg koeien voor de slacht. En dus bracht men vanuit Denemarken en Duitsland koeien naar Nederland om hier in het voorjaar te grazen. En was het vee eenmaal dik genoeg, dan werd het in november geslacht. Elk jaar kwamen er tot wel 40.000 koeien van Denemarken naar Nederland.